zaterdag 12 april 2008

In memoriam, de Julia (1926-1974)



"Domme jongen, het maakt helemaal niet uit wie je bent 
of waar je vandaan komt. 
In een kolenmijn hebben we allemaal hetzelfde zwarte gezicht." 


- N.J.H. (1902-1983), mijnwerker, mijn vader




Eygelshoven (L.), 1977 - tegenover het plaatselijke kerkhof: afbraak van de elektriciteitscentrale van de laatste Nederlandse steenkoolmijn, Julia.

De laatste kompels werkten door tot de laatste dagen van 1974.
Eind december dat jaar stopten de schachtwielen, ophaalmachines en liftkooien en ging de Julia voorgoed op slot. Na de sloop en de operatie van zwart-naar-groen zijn de lege mijnterreinen nu gevuld met kale bedrijfsblokkendozen en wat woningbouw.

Vergangenheitsbewältigung: er is meestal weinig reden om nog terug te komen op de plaats van toen. Zoveel jaren later, wat ooit vertrouwd was blijkt ingrijpend veranderd en nu bijna onherkenbaar: zónder de twee schachtbokken op amper honderd meter van het jongensslaapkamerraam, zonder koeltorens, gesis van machines, het rinkelend kabaal van botsende treinwagons, ontsnappende stoom, wolken van rook, lange schoorsteenpijpen, de zwavellucht, de geheimzinnige gele natriumlampen in de nacht. Zonder de eeuwige roetstof op het wasgoed in de achtertuinen. En vooral zónder kinderangst: of je vader vanavond nog wel thuiskomt. Het nieuwe uitzicht van de 21ste eeuw went nooit meer.
De geluidarme, steriele, bijna honderd percent gezonde leefwereld van nu: door een oorverdovende overkill aan 'groene' stilte wordt men bezoeker in eigen land.
Een vreemdeling op zijn plek van ooit.

In Het Nieuwe Huis waarschuwt de dichter Jan H. de Groot (1901-1990)
voor dit dubbele gevoel:

"Keer niet terug naar huizen van je jeugd.
Ze staan er nog maar ze bestaan niet meer
zovele andere hoofden legden zich er neer
van last en lust vervuld en nog wat vreugd."




Jongensslaapkamer, uitzicht op schacht I en mijnterreinen van de Julia
(ca. 1952, foto genomen vanaf aangrenzende kerktoren)



De Julia in 1926, voorzijde, Rimburgerweg - "de modernste en veiligste kolenmijn van Europa", kort voordat de productie van start ging.
Laura & Vereeniging, de Belgische exploitant van beide mijnen in Eygelshoven, haalde in de twintigste eeuw met vier schachten tot 700 meter diepte in totaal 64 miljoen ton steenkool uit de bodem.







Julia-elektriciteitscentrale en koeltorencomplex, ca. 1933, Rimburgerweg, voorkant, met rechts (hier niet zichtbaar) naast de weilanden het parochiekerkhof van Eygelshoven
































Eygelshoven, de andere mijn:
'de' Laura, de oudste van de twee





Tussen de heuvels: zicht op de kom van het mijnwerkersdorp Eygelshoven, met tussen de bebouwing liftschachten, koeltorens en elektriciteitscentrale van de steenkoolmijn Julia (ca. 1955)































Fossiele afdruk van het blad van een varen uit het Carboon (ruim 300 miljoen jaren geleden). Het zeeniveau tijdens dit geologisch tijdvak was hoog. West-Europa was tijdens het Carboon bedekt met moerassen, vol afgestorven plantenresten, die onder druk en door de tijd omgevormd werden tot de latere steenkoollagen.
Mijnwerkers namen deze vondsten uit de ondergrond of brokken bijzonder gesteente vaak mee naar huis als attractie voor hun kinderen.

Meer praktische vaders brachten ook wel tussen het steenstort uit ondergrondse mijnwagentjes naar boven gekomen stukken rubberen transportband thuis: om versleten schoenen van hun opgroeiend kroost te verzolen. Met spijkers tussen de lippen, als een goedkope schoenmaker, zag men na thuiskomst van de dagelijkse mijnarbeid (‘sjiecht’) armlastige gezinshoofden soms uren in schuurtjes achter een moestuin – hamerend op onderkanten – in de weer om ‘lek’ schoeisel voor een volgende generatie weer draagbaar én waterdicht te krijgen.

Geen kind stelde ooit een vraag over 'vreemde' achternamen van klasgenootjes of collega-kompels van de vaders. De kapper in de dorpskern heette Copíc, de sigarenwinkelier Raduzzi, de brandstof op de kolenkar werd gebracht door Kowalski, naar het café ging men bij Vodisek, en de buurkinderen waren Trischnigg's, Krasovec's, Wobma's of Vlietstra's. Aan de vrolijke mengelmoes van grafstenen op het kerkhof kon je al zien dat de bevolking, economisch afhankelijk van een monocultuur maar met hoop op een betere toekomst, uit alle windstreken was gekomen. Uit minder welvarende delen van Nederland, of met immigrantenstromen uit het armere Zuid-Europa, het vooroorlogse Polen, Tsjechoslowakije, de Balkan, soms nabije Duitstalige gebieden of Wallonië, later Noord-Afrika en Turkije.


Moeilijkheden met taal of samen leven waren er eigenlijk niet, althans niet aan de oppervlakte.
Mijningenieurs, ambtelijk middenkader, mijnarbeiders van allerlei nationaliteiten resp. gelovigen (veel, katholiek), ongelovigen (een paar) en andersgelovigen (protestants-christelijk): elke kleine gemeenschap leefde veilig binnen de eigen omheining. Openlijke botsingen of grote tegenstellingen tussen sociale groepen deden zich amper voor. 
De voormalige mijnwerkerskinderen hoorden pas decennia later - tot hun verbazing - dat meerdere culturen in dezelfde buurt elders plotseling "een probleem" genoemd werd. Gelukkig waren de vaders van de inmiddels volwassen geworden kinderen vroeg overleden, door aandoeningen als stofziekte of kapotte longen ('sjtub', silicose) - in ieder geval lang voordat begrippen als "ongelijkheid" of "discriminatie" in de mode raakten.

Dus tot stevige publieke oorvijgen dan wel harde straffen thuis wegens mogelijk jeugdige twijfel over status of onbegrip voor de nationaliteit van 'anderen' in dezelfde straat kwam het niet.

Verdraagzaamheid uit noodzaak.
En een begraafplaats met namen en geboorteplaatsen die vele talen sprak. Een ereveld vol grafzerken pal tegenover de mijn Julia, een kerkhof van stenen vol mythische cijfers en letters.

De kleine wereld van de schrale wederopbouwjaren leek even beschaafder geworden. Misschien ook door de pedagogische eenvoud van wijlen de kolenvaders, die van hun levensgevaarlijke werk - vooral ondergronds - wisten dat men bij pech of bijna dagelijks dreigend ongeluk is aangewezen op een bevriende ander. Een simpele vermaning in die jaren volstond nog: "Wie je bent of waar we vandaan komen doet er niet toe: in de mijn heeft iedereen een zwart gezicht, ook boven de grond. Iedereen is hier hetzelfde en in noodgeval hebben we elkaar allemaal hard nodig om het er levend vanaf te brengen, begrepen jongen? Zo'n brutaliteit, zulke vragen... en nu maar gauw aan je werk!"






Kerstdagen 1974: de laatste Nederlandse steenkoolmijn, de Julia, kan dicht. De laatste ("d'r letzte") wagon met het voormalige zwarte goud is zojuist door de schachtlift bovengronds gehaald. In de witte kledij: mijningenieurs, ploegbazen en middelbaar kaderpersoneel (zogeheten beambten). De 'gewone' mijnwerker kon men herkennen aan zijn blauwe werkkleding of overall. De witten werden door de blauwen onderling vaak smalend "pietebeer" en ook wel"hoge pietenberen" genoemd, een weinig vleiende aanduiding in het plaatselijke dialect voor 'hooghartigen' of kapsoneslijers.

Untertage, onder de grond, bestonden nauwelijks scheidslijnen: niet naar nationaliteit en, op de kleur van de werkkleding na, niet naar afkomst of functie. Bóven het maaiveld, in het volle daglicht, heersten des te meer standsverschillen - en niet alleen in de hoofden van veel bewoners.
Dat de migranten uit noordelijker landsdelen in de plaatselijke katholieke monocultuur "het verkeerde geloof" bezaten werd hen amper aangerekend: uiteindelijk verrees er - uit respect - ook een bescheiden protestants kerkje, tussen twee roomse kerktorens die van verre triomfantelijk het gezicht van het mijndorpje beneden in het dal bepaalden.
Uiterlijk was onderscheid in welvaart en sociale klasse wél direct zichtbaar: de 'witten' - mijningenieurs, vaak Delftenaren, uitgescholden voor Hollanders - woonden in aparte wijkjes, in royale huizen. Strikt gescheiden van de gemengde arbeidersbuurten, met hun huurkazernes voor blauwe overalls, de 'gewone' mijnwerkers.
Het cultuuronderscheid hield indertijd ook de net opkomende sportwereld van de lokale mijngemeenschap in zijn greep. Op het enige tennisparkje, een domein van vooral de gegoeden en 'beambtenkinderen', heerste lange tijd een systeem van ballotage en willekeur. Zogeheten 'mindere' standen werden bij de poort naar de twee bescheiden gravelbanen geweerd of bij 'doorslippen' na een kleine onachtzaamheid van het strenge beheer alsnog met luid misbaar van het terrein verwijderd.

Het - strikt besloten - Eygelshovens mijnzwembad had apart gekleurde toegangskaartjes: lichtblauwe voor de mijnwerkerskinderen, lichtgele toegangspasjes voor het kroost van beambten en mijningenieurs. Zwemmen kon alleen op zaterdag, in de open lucht met tussen berken en stapels stuthout verscholen ligweiden aan de voet van een zwarte mijnsteenberg. Ongunstige, kortere zwemtijden waren door hogere machten toegewezen aan de blauwen. De 'gelen' mochten langer tot vaak in de late zomeravond blijven, soms uitgebreid nog met uren op zondag of woensdagmiddagen - speelextraatjes die niet golden voor minderbedeelde vriendjes uit dezelfde schoolklas, die soms afgunstig met halfnatte hoofden nog over de gesloten hekken toekeken hoe na hun korte zwembeurt leeftijdsgenoten in een nu plotseling bijna leeg bad een koninkrijk voor zich alleen was toegeworpen.

Voor de wachtruimten van de mijntandartsen, in een beroet gebouw met stalen ramen direct naast het zwembad en de steenstortberg, golden klasse-beperkingen weer niet. In de behandelkamers E en F, met naargeestige zoemers boven de deuren ("volgende patiënt"), bood de mijndirectie kinderen van álle personeel uitsluitend gebitsverzorging op basis van gelijkheid.

Glück Auf! Een traditionele mijnwerkersgroet, aan hen die met helm en lamp in kooien via de schachtlift naar beneden zakken, en die zoveel betekent als: "Kom straks weer levend terug naar boven."
Kameraadschap onderin, terug bovengronds bezien door kinderogen: een wereld van vreedzame gespletenheid. Met vooral een middenkader dat hechtte aan privileges en uiterlijk vertoon als gunstiger zwemtijden of het mogen weren van kinderen uit 'lagere' milieus.
Een dubbelzinnige karakter dat ook voorkomt buíten mijnwerkersgemeenschappen. In elk geval zullen latere generaties jongeren - op weg naar een standenloze samenleving - zijn opgegroeid met minder verwarring.

Het eerste naoorlogse kind uit het mijndorp E. dat naar het gymnasium mocht was de oudste zoon van een mijnarbeider. De meeste kinderen met 'betere' ouders kregen in die jaren van het schoolhoofd de eindkwalificatie 'Slechts geschikt voor mulo' mee naar huis.
De mijnwerkerszoon die onverwacht tot een hogere studie was geroepen beëindigde in 1959 met onmiddellijke ingang alle sociale activiteiten in zijn geboortedorp. Ook zijn sportieve ambities zette hij - zich verplaatsend per fiets - noodgedwongen een aantal kilometers verderop voort.
In een buurgemeente, waar geen mijnbouw of pesterij heerste.
"En waar ze niets weten over mijn afkomst."




- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
KERKRAADSE GEDICHTEN


Voor mij was glück auf
een nachtgroet, in het donker
gesproken door mannen

voor hun behoefte zittend
op de schop terwijl muizen
brood uit hun jaszak vraten

geen treffender beeld
voor de komende slaap
wanneer ik in bed
mijn vader groette
voor hij de deur sloot.


© Wiel Kusters (in: Tirade, 1976)

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -







Omslag van de in 2010 gepubliceerde biografie over Pierre Kemp, dichter en 'om den brode' loonadminstrateur bij Laura & Vereeniging, door de schrijver/dichter-hoogleraar Wiel Kusters.

De L & V-employé Kemp (1886-1967) reisde tot aan zijn pensioen in de late jaren '40 decennia lang met de trein heen en weer tussen Maastricht en Eygelshoven: op weg naar zijn werkplek bij de mijn Laura resp. het loonbureau van beide steenkoolbedrijven in de witte mijndirectievilla Glück Auf aan de Torenstraat.

Kemp schreef honderden korte gedichten tijdens die dagelijkse treinreizen naar en van het een jaar voor zijn overlijden opgeheven (maar in 2007 weer in gebruik genomen) spoorwegstation nabij de kom van het mijndorp Eygelshoven. In 1958 werd het letterkundig oeuvre van De Man In Het Zwart, die altijd in een donker driedelig kostuum op zijn werk en in de treincoupé zat (zie foto boekomslag), bekroond met de P.C. Hooftprijs, de hoogste prijs van de Nederlandse letteren.

Aan Eygelshoven, Pierre Kemp en de steenkoolmijn Laura heeft de dichter-jurist Manuel Kneepkens naderhand zijn vers Marche funèbre gewijd:

‘Langs de lange, lange beroete spoorlijn naar huis…’

(in: Au pays du tendre Mosan noir - 1992, Herik, Landgraaf)









Eygelshoven, ca. 1975, gezien vanaf het Broekveld, 
Broekhuizen- dial. Brókkelze - (Rimburg)


© GMPa/Fred Fouarge




Mijnbouw is een 24-uursbedrijf, zeven dagen per week volcontinu, net als andere zware industrietakken zoals hoogovens, havens, chemie, textiel. Eygelshoven, 1968: temidden van lawaai, stof, roet, koeltorens, wegrijdende treinen maar altijd badend in een zee van licht draaien de schachtwielen van de twee plaatselijke kolenmijnen onophoudelijk door. Boven: de mijn Laura, op de onderste foto het jongere zusje Julia.


De ondergang van de Nederlandse mijnstreek was drie jaar hiervoor al aangekondigd door drs. J. M. den Uyl, indertijd sociaal-democratisch minister van Economische Zaken in het kabinet van de katholieke zuiderling J. Cals.
De dubbele mijnsluiting kostte Eygelshoven en omgeving ruim 3.000 banen. De oostelijke en westelijke mijnstreek in Zuid-Limburg samen boden rechtstreeks werk aan ca. 70.000 mensen. Nog eens 50.000 anderen uit verwante bedrijfstakken waren voor hun boterham - indirect - afhankelijk van de Nederlandse steenkoolindustrie. Bijna honderdduizend gezinnen en families in één klap brodeloos: een ernstiger ontslaggolf heeft Nederland, en West-Europa, nooit meer beleefd.

Oud-minister Den Uyl noemde het werk in kolenmijnen "het mensonterendste beroep dat er op aarde bestaat".




© Copyright foto's: Wim Jongsma, D. Visser, Fred Geilenkirchen, DSM Archief, L&V, LD, Ben Herbergs e.a.


Méér beelden van de Eygelshovense mijnbouw biedt

http://laura.domanialemijn.nl/history.php

http://www.limburgsemijnen.nl/Ansichten%20Laura%20mijn%20Eygelshoven/slides/De%20mijn%20Laura%20en%20vereniging%20rond%201920.html

en de website van de voormalige Faculteit der Mijnbouwkunde van de Technische Universiteit Delft:
http://citg.tudelft.nl/index.php?id=18394&L=0


Zie ook:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Eygelshoven


Voor meer informatie over de Nederlandse mijngeschiedenis:

http://www.demijnen.nl

http://www.nederlandsmijnmuseum.eu



[0+++Sloop+Julia+Eygelshoven1977XX++LIGg+-+ED+GR.jpg]

Eygelshoven, 1977: sloop van de kolenmijn Julia                               © bèta/Ben Herbergs

3 opmerkingen:

Anoniem zei

dat was inderdaad dramatisch, traumatisch.
op ne.3 is zondags om 18.15u. een serie, geschreven op het lijf van B. als kleine jongen.
ontroerend.
dauphin.

Anoniem zei

Eygelshoven, ca. 1975, gezien vanaf het Broekveld,
Broekhuizen- dial. Brókkelze - (Rimburg)
dat klopt niet, foto is gemaakt vanaf dentchenbach

Anoniem zei

Eygelshoven (L.), 1977 - tegenover het plaatselijke kerkhof: afbraak van de elektriciteitscentrale van de laatste Nederlandse steenkoolmijn, Julia. klopt niet, 1987 ging de centrale tegen de vlakte, 1983 gingen de schachten tegen de vlakte